blog 10: Het persoonlijke is politiek, en vice versa

Als docent Conflictstudies aan de Universiteit van Amsterdam praat ik vaak over actuele onderwerpen. Tijdens een werkgroep die ik onlangs gaf, over het thema ‘Gender & Conflict’, bracht ik de #MeToo-campagne ter sprake. Het gesprek dat ontstond was enerzijds voorspelbaar, maar voor sommige aanwezigen in zekere zin toch verrassend.

 Vrijwel alle vrouwelijke studenten kwamen met nare (en soms zelfs vreselijke) verhalen over hoe ze door mannen lastiggevallen waren, of erger. Hoewel de discussie enigszins louterend werkte voor diegenen die hun verhalen konden delen, zeker omdat het soms fijn kan zijn om er zo achter komen dat je niet alleen staat, leek het mannelijke deel van de studenten vooral geschokt. Ze wisten dat deze dingen voorvallen, natuurlijk, maar op zo’n schaal? “Overkomt het jullie echt allemaal?” Ja dus. En blijkbaar maken vele persoonlijke verhalen samen meer indruk dan een enkele individuele ervaring.

“Het persoonlijke is politiek” was één van de toonaangevende leuzen van de feministische beweging in de jaren zestig en zeventig, die ook wel de ‘Tweede Golf’ wordt genoemd. Je kunt deze leuze op verschillende manieren interpreteren, maar ik haal er zelf vooral uit dat ervaringen die op het eerste oog persoonlijk lijken, zoals het hebben van een ondergeschikte rol in een relatie of het ondergaan van fysiek en/of psychologisch geweld binnen het huwelijk, wel degelijk politiek zijn als ze door meer mensen (in dit geval vrouwen) gedeeld worden. Persoonlijke ervaringen worden zo collectief en dus een zaak van ons allemaal.

Het is dan ook niet vreemd dat politiek een rol speelt in alle discussies over #MeToo. Deels komt dat politieke aspect naar voren op een vergelijkbare manier als tijdens de Tweede Golf, omdat seksuele intimidatie en seksueel geweld naast hele persoonlijke ervaringen ook, blijkens de vele getuigenissen, een collectief probleem zijn. Maar deels ook omdat #MeToo een politieke kleur toebedeeld krijgt. En dat laatste is nogal verwarrend.

Zowel in Nederland, bijvoorbeeld in reactie op beschuldigingen van seksuele intimidatie aan het adres van een prominente VARA-medewerker, als in de Verenigde Staten, waar een als progressief bekendstaand, Democratisch congreslid een vrouwelijke collega had aangerand en betast, wordt handenwrijvend geconcludeerd dat al die progressieve #MeToo-activisten de hele ophef nu als boemerang terug in het gezicht krijgen.

Deze constatering is onbegrijpelijk en contraproductief, en wel om twee redenen. Ten eerste zijn machtsmisbruik en seksuele intimidatie niet voorbehouden aan mensen (lees: mannen) van een bepaalde politieke kleur. Seksueel geweld, in welke vorm dan ook, is niet een probleem dat gekoppeld kan worden aan links of rechts, of aan Democratisch of Republikeins, het is een probleem dat voornamelijk gekoppeld kan worden aan, jawel, mannen.

Begrijp me niet verkeerd, het is niet zo dat mannen nu eenmaal biologisch voorgeprogrammeerd zijn voor dit soort vormen van misbruik of oneigenlijk machtsvertoon, en dat dus mannen per definitie slecht zijn, maar het is overduidelijk het geval dat mannen wel dit soort gedrag vertonen. En dat maakt ze een potentieel gevaar. Dat komt met name doordat ze zijn opgegroeid en opgevoed in een sociale omgeving waarin ze dit aangeleerd krijgen. Maar gelukkig is het mooie van deze laatste invalshoek, die door veel academici met diverse wetenschappelijke achtergronden wordt onderschreven, dat het gedrag in principe dus ook weer veranderd of afgeleerd kan worden. Politieke kleur zou bij zo’n gedragsverandering geen rol moeten spelen, want machtsverhoudingen snijden dwars door al dit soort voorkeuren heen.

Dat laatste brengt me bij de tweede reden waarom ik een bepaalde vorm van politisering van de #MeToo-campagne niet begrijp. Zowel het tegengaan van seksuele intimidatie (en erger) als het promoten van gendergelijkheid, zou toch niet gemonopoliseerd moeten en kunnen worden door één kant van het politieke spectrum? Juist de diversiteit onder zowel de #MeToo-slachtoffers als -verdachten en -daders uit de verhalen, laat zien dat het een collectief probleem is. En een probleem dat collectieve actie behoeft. Of je nu op de partij van Thierry Baudet, Mark Rutte, Marianne Thieme, Sylvana Simons, Jesse Klaver of een andere politicus (m/v) hebt gestemd, iederéén zou toch tegen geweld en intimidatie moeten zijn?

Er is dus collectieve actie vereist. Met zoveel persoonlijke ervaringen moet dit wel een politieke kwestie zijn. Het is belangrijk dat onze volksvertegenwoordigers zich uitspreken en komen met beleidsvoorstellen om er iets aan te doen. Maar ik heb het ook over ‘politiek’ in de breedste zin van het woord. Dit gaat namelijk niet alleen over geïnstitutionaliseerde besluitvormingsprocessen of het agenderen in de Tweede Kamer. We hoeven dit niet alleen over te laten aan volksvertegenwoordigers waarvan velen zich in eerste instantie überhaupt niet geroepen lijken te voelen om dit op te pakken, maar we kunnen met z’n allen op heel veel vlakken zelf ook verandering teweegbrengen.

Binnen gezinnen en scholen, waar het de opvoeding betreft; in de media, qua rolbevestigende genderstereotypen en kortzichtige nieuwsberichten; in vriendengroepen, waar we mensen terecht kunnen wijzen bij grensoverschrijdend gedrag – op heel veel vlakken kunnen we zélf handelen. Uiteindelijk kunnen al deze kleine persoonlijke handelingen leiden tot collectieve effecten, die op hun beurt weer leiden tot minder negatieve persoonlijke ervaringen. Zo is het persoonlijke politiek, en wordt het politieke persoonlijk.