The Voice & de mythe van witte onschuld

Lieve mannen,

Laat ik beginnen mijn dank en bewondering uit te spreken voor al die mannen die zich hebben laten horen en laten zien de afgelopen weken – en soms al maanden, jaren!l In alle rumoer rond de seksuele misstanden in The Voice van de afgelopen weken waren er gelukkig ook mannen zichtbaar en hoorbaar. Fijn dat jullie er zijn!

Tegelijk viel ook weer op hoe groot de belevingskloof tussen veel mannen en vrouwen nog steeds blijkt te zijn. Terwijl zoveel vrouwen herkenning, ervaringen en verontwaardiging deelden, bleven zoveel mannen stil. Hoe kan dat toch? Waar zijn al die mannen uit de levens van vrouwen die geweld meemaken, van vrouwen die zich inzetten voor emancipatie, gelijkheid, veiligheid en rechtvaardigheid? Waarom zijn jullie zo stil?

Ik moest denken aan wat ik een tijdje geleden schreef, nadat ik door een niet wit persoon was aangesproken op mijn witheid. En ik realiseerde me maar weer hoe vergelijkbaar de reacties van mannen op seksisme vaak zijn met de reacties van witte mensen op racisme. Het is pijnlijk om kritiek te krijgen terwijl ik zo mijn best doe om een goed persoon te zijn. Nog pijnlijker is het als ik om deze pijn niet te voelen in de aanval ga, of vlucht. Ik wil graag proberen deel van de oplossing te zijn en moet daarvoor de uitdaging aangaan. Dat begint met mijn ongemak in de ogen te zien, misschien zelfs te koesteren, te omarmen – zodat ik kan leren en groeien.

Misschien herken je iets van het proces dat ik hier beschrijf. Misschien helpt het om te weten dat velen dit proces herkennen. Misschien helpt het naar je ongemak te luisteren, naar het ongemak van anderen te luisteren, en daarna misschien om hierover met elkaar in gesprek te gaan. Op zoek naar meer begrip, verbinding, en werkelijke verandering.

Wellicht ten overvloede: waar het hier over witheid gaat zou je ook mannelijkheid (of …, vul maar in) kunnen lezen.

De mythe van witte onschuld.

Dus dit is hoe witte onschuld werkt. Hoe witte fragiliteit werkt.

Ik krijg kritiek op witheid. Van iemand die ik graag mag, die ik bewonder, die ik hoog heb zitten, van wie ik graag zou willen dat deze mij ook leuk vindt.

Eerst herhaal ik eindeloos alle redenen waarom ik goed ben, waarom ik een goede witte persoon ben. Ik doe toch allemaal goede antiracistische dingen en omring me met niet witte mensen die mij een goede witte bondgenoot vinden.

Dan denk ik over de kritiek en wil ik die weerleggen. Ik zie incidenten, onbegrip en miscommunicatie. Maar de ander ziet een patroon, systeem, macht.

Dan denk ik: de persoon met kritiek heeft zelf een issue. Het is diens eigen probleem. Eventueel zelfs: die spoort zelf niet. En dan bedenk ik alle kritiek die ik op deze persoon kan formuleren, rond van alles en nog wat.

Dan dringt de kritiek langzaam maar zeker serieus tot me door.

En dan verafschuw ik mezelf. Dan haat ik mezelf. Dan vind ik mezelf helemaal minderwaardig. Het imposter syndroom slaat toe. Ik val door de mand, ben een idealist van niets, nu komen ze erachter dat ik net zo erg ben als de rest, ik ga gecanceld worden, alles is voorbij.

Dan bedenk ik hoe zielig ik ben. Ik heb het al zo zwaar, doe zo mijn best, ben overwerkt, overspannen, onbegrepen, ongezien, laag zelfbeeld, deels autistisch, wellicht hoogbegaafd, zeker hypergevoelig, een beetje bipolair, gender dysforisch, worstel met eetbuien en overgewicht, heb chronische fysieke klachten, etc

Dan komt er een fase dat ik denk ‘het ligt aan mij, ik kan het toch niet goed doen, ik geef het op, ik ga wat anders doen’.

Goed, en dan langzaam kan ik me openstellen voor de kritiek, en voor mijn eigen goede intenties, stel ik me open voor het bestaan van blinde vlekken in mijn bewustzijn en handelen waardoor ik de kritiek moeilijk te begrijpen of op mezelf te betrekken vind.

Dan zoek ik zachtheid en compassie in mijzelf, voor mijzelf en voor de ander en kan het leerproces beginnen of verder gaan. Dan kan ik beginnen verantwoordelijkheid te nemen voor wie ik ben en wat ik doe in de omstandigheden waar ik nu eenmaal ook deel van uitmaak en aan overgeleverd ben – of ik dat nu wil of niet – en die het allemaal niet makkelijker maken.

Ik kan niet onschuldig zijn. Daar moet ik mee leven. Wel kan ik verantwoordelijkheid nemen en dragen.

Alles wat ik gezegd en gedacht en gevoeld heb, over mezelf en over de ander, kan ook nog waar zijn. Allemaal tegelijk, of gedeeltelijk. Zo complex en tegenstrijdig is de realiteit. Wat ik ermee doe is mijn verantwoordelijkheid. Ik wil graag deel van de oplossing zijn. Daarvoor moet ik erkennen dat ik deel van het probleem ben. Dan kan ik gaan werken aan verandering, aan mijn eigen individuele verandering en aan de systeemverandering die nodig is. Ze zijn allebei nodig. Het is een lange weg. Ik weet dat het de moeite waard is. Maar wat is het soms vermoeiend, en vooral dat het nooit klaar is.

Hannah Gadsby zet op de haar kenmerkende briljante manier uiteen hoe problematisch het is om te denken in ‘goede’ en ‘slechte’ mannen. En legt vervolgens ook de link naar witte mensen en andere dominante groepen. Ze eindigt met de opmerking dat het belangrijk is dat we allemaal kunnen geloven dat we in de basis goed zijn, maar dat het heel gevaarlijk is om te geloven dat anderen slecht zijn om jezelf goed te kunnen voelen.

Onze gevoeligheid voor kritiek laat zien hoe fragiel ons gevoel van onschuld is. Maar het gaat dus niet om schuld, het gaat om verantwoordelijkheid. Het is ook gevaarlijk om jezelf in de basis slecht te vinden om jezelf een beetje goed te kunnen vinden. Misschien is dat wat te vaak tot zwijgen over racisme en seksisme leidt. We kunnen ons gevoel van waardigheid versterken door ons uit te spreken tegen onrecht. We kunnen onze verantwoordelijkheid nemen en steeds een beetje beter gaan doen. En dan niet meer ophouden!

Liefs,

Jens